Predatoren en plagen

  1. Kleine zoogdieren

Muizen en de spitsmuis

Spitsmuis, een insecteneter. Foto: IStock

Dit zijn in Nederland de enige zoogdieren die enige dreiging vormen voor het bijenvolk. Diverse muizen, zoals de bosmuis of de huismuis komen alleen in de winter wel eens naar de bijenkasten, maar als de ingang verkleind is tot maximaal 7 mm hoogte, kunnen ze niet naar binnen. Eenmaal binnen kunnen deze knaagdieren veel schade veroorzaken. Ze eten vooral stuifmeel en wasraat. De insectenetende spitsmuis doet zich te goed aan bijen. Omdat ze vaak kleiner zijn moet de vliegspleet afgeschermd worden met bijvoorbeeld gaas met een maaswijdte van 6,3 x 6,3 mm. De spitsmuis veroorzaakt ook stank en maakt piepend geluid.

 Vogels

Mezen

Koolmees met prooi tussen appelbloesem. Foto: IStock

Vogels die af en toe bijen verorberen zijn vooral de koolmezen en andere mezensoorten. Zij kunnen in de winter een bijenvolk problemen geven, omdat ze onrust veroorzaken en regelmatig bijen van de vliegplank pakken. Het valt op doordat ze dicht bij de kast zitten, maar ook door stuk gevreten bijenlijkjes voor het vlieggat. Voer ophangen of neerleggen helpt goed. Gooi nooit dode bijen in de buurt van de kasten, want ze trekken mezen aan. Ook in de andere seizoenen pakken ze af en toe behendig een bij.

Spechten

Groene specht bij een houten kast Foto: IStock

De spechten kunnen met hun snavel hinderlijk gaten hakken in de kast. Bij de Segerbergers gaat dat relatief makkelijk, zoals ik zelf ontdekte bij een kast die aan de bosrand stond. Toch boren ze zich ook door houten spaarkasten van cederhout  De groene specht zou wat vaker schade geven dan de grote of de kleine bonte specht. Ze doen dit vooral in de winter, tijdens een vorstperiode. Zit hun gat dicht bij het broednest dan komen de bijen vaak in de buurt, waardoor de specht er een paar kan verschalken. Ze kunnen zelfs brutaal voor het vlieggat hangen om toe te slaan als de wachters komen.

Overige vogels

Joustra (1941) beschrijft mussen en zwaluwen zijn tijdens de zomers hinderlijk bijen kunnen wegpakken.

  • Insecten

Wasmotten

De grote wasmot

Grote wasmot op blad. Foto IStock

De grote wasmot (Galleria mellonella), voorheen wel simpelweg wasmot genoemd, is een nachtvlinder uit de familie Pyralidae, de snuitmotten. Grote wasmotten kunnen frequenties horen tot 300 kHz Zo heeft hij het beste gehoor ter wereld. De grote wasmot is te onderscheiden van de kleine wasmot (Achroia grisella) en van de hommelnestmot (Aphomia sociella). De spanwijdte van de vlinder bedraagt ongeveer 30 mm. De vrouwtjes zijn iets groter dan de mannetjes. De bruingrijze tot 30 mm cm lange rups van de grote wasmot doet zich te goed aan, bijenwas (en vooral met restanten daarin van bijen larven en uitwerpselen) en stuifmeel en overwintert. De ontwikkelingscyclus hangt af van zowel de temperatuur als van het voedselaanbod. Deze kan tussen de 6 weken en 6 maanden duren. De vrouwtjes leggen honderden tot duizend eitjes via een legbuis in spleten en holtes waar de bij niet makkelijk bij kan.

Raam aangetast door de larven van de Grote wasmot met typische spinsels. Foto: IStock.

De rups verpopt in een zelf gesponnen grijskleurige cocon. Tijdens het maken van de cocon spint de larve typische draden, waarbij er vaak meerdere larven in een spinsel aan elkaar zitten. De volwassen motten veroorzaken geen schade, want zij eten vrijwel niets, vanaf het moment dat ze volwassen zijn. Wel kunnen ze ziekten overbrengen, zoals sporen van vuilbroed. Grote wasmotten proberen na eitjes in de kast gelegd te hebben, zich toch een weg naar buiten te banen, maar zijn dan inmiddels kwetsbaar, als de bijen hen aanvallen. Stukken vleugel of poten worden naar buiten gewerkt en het lichaam kan dan worden bedekt met propolis alsof het geseald is.

Veel vaker is de grote wasmot te vinden in de door de imker opgeslagen gebruikte raten. Hier vindt de mot alle essentiële voedingsstoffen, zoals was en overblijfselen van larven en bijen. Hier richten ze dan een groet ravage aan. Het is daarom belangrijk om raten die bewaard worden van te voren goed te reinigen met ijsazijn of in de diepvries te leggen om motten, eitjes en rupsen te vernietigen.

De kleine wasmot

Kleine Wasmot: Door Sarefo, CC BY-SA 3.0 <https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0&gt;, via Wikimedia Commons

De kleine wasmot (Achroia grisella) is een nachtvlinder uit de familie Pyralidae, de snuitmotten. De imago is grijs zonder vleugeltekening. De soort is goed te herkennen aan de vorm en de gele kop. De spanwijdte van de vlinder bedraagt rond de 20 mm. De kleine wasmot kent een vrijwel wereldwijde verspreiding. Vaak valt de nachtvlinder voor de kasten fladderend waar te nemen. Ze legt haar glazige eitjes op het wasmul op de bodemplank, op niet bezette raten, en vooral op stuifmeelraten.

larven kleine wasmot, Foto: Rasbak, CC BY-SA 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0, via Wikimedia Commons

De larven lijken op witgele maden, ze hebben een bruine kop. Ze kunnen zich snel voortbewegen. De verpopping vindt plaats in een donkere zijdeachtige cocon, waar schilfers was bij liggen. De 15mm lange larven kunnen zich dwars door de celwanden van de raten heen vreten, waardoor als het ware lange tunnels ontstaan. Het imago is klein vergeleken bij de larve. Bij besmetting van een volk hebben de cellen met gesloten broed soms een verhoogde rand, soms zijn ze gesloten. Vaker zijn ze open. In de cellen die open zijn zitten poppen van de kleine wasmot.  

Voorkom schade ten gevolge van de kleine wasmot door sterke volken te kweken en door nooit raten met was achter te laten in de kast. Berg oude raten op in de winter na behandeling van ijsazijn. Oude raten in de diepvries leggen doodt de motten en de rupsen.

De bijenluis

Bijenluis op kop van een werkster. Met toestemming overgenomen. copyright: Bijen@wur

De bijenluis of bijenluisvlieg, Braula coeca, is een kosmopoliet, die oorspronkelijk uit Azië komt, maar door de wereldwijde bijenteelt zich overal verspreid heeft. Het is in feite een vlieg zonder vleugels. De bijenluisvlieg leeft in bijenkolonies, hierin ontwikkelen zich de larven. De luisvliegen kunnen ook op plaatsen worden aangetroffen waar bijen naar nectar zoeken, zoals op bloemen. Zodra een bij op de bloem landt beklimt de bijenluis de honingbij en kan zich zo verplaatsen. Het lichaam is ongeveer 1,5 mm lang en 0,9 mm breed. De luis heeft een bruinrode kleur en een duidelijk te onderscheiden kop, borststuk- en staartstuk. De zes poten zijn voorzien van borstels en zuignapjes. De zuignappen gebruikt de vlieg om zich op de bij te hechten. Over het algemeen kan er op een werkbij één zitten, terwijl er op een koningin meerdere kunnen zitten. De luizen op de koningin eten mee als ze gevoed wordt door de werksters. Bij de werkster stimuleert de luis de monddelen, waarbij de bij wat honing opgeeft. De bijenluisvliegen leggen hun eitjes op het raat. Na een week of drie komen er 0.9 mm lange maden uit. Deze graven tunneltjes in de was om zich te verpoppen. De luis is een commensaal en geen parasiet. De schade is te verwaarlozen. De bijenluis is gevoelig voor de zuren die gebruikt worden bij de Varroabestrijding. Dit is een reden dat hij bijna niet meer gezien wordt.

Bijenwolf

Europese Bijenwolf (Philanthus triangulum) met honingbij als prooi. Foto: IStock

De bijenwolf (Philanthus triangulum) is een middelgrote solitair levende graafwesp. Zijn kleur is zwart met gele poten en een gele onderbroken bandering op het achterlijf. De kop is relatief fors en ingesnoerd. De antennes zijn plat en breed. Deze bijenwolfwesp moet niet worden verwisseld met de roodkleurige bonte kever Trichodes apiarius, die ook bijenwolf genoemd wordt. De mannetjes blijven veel kleiner dan vrouwtjes. Ze bezitten geen angel en hebben op hun caput een kroontje met drie tanden. De mannetjes bezoeken voor hun voedselbloemen met een voorkeur voor de Gulden roede. Het grotere vrouwtje heeft op haar kroontje maar twee tanden. Ze heeft een sterk ontwikkeld reukvermogen, waardoor ze een bij makkelijk kan onderscheiden van andere insecten. Ze jaagt op bijen en kan er even boven hangen, om zich vervolgens op de bij te storten. Ze grijp de bij vast en geeft een verlammende steek. De bij steekt terug, maar de angel glijdt weg op het gladde pantser van de wesp. De vrouwtjes wesp perst het gif door het lichaam van de bij, waarbij nectar uit de monddelen van de bij komt. De wesp voedt zich daarmee. Daarna brengt ze de bij naar haar nest, waarvan de hoofdingang een diepte kan hebben van 20 cm tot 1 meter. Het achterste deel van deze gang heeft een aantal vertakkingen met 5 – 10 broedcellen. Hierin worden de verlamde bijen neergelegd, waarna de vrouwtjes bijenwolf op een van die bijen een ei legt. Deponeert ze twee of drie bijen in een broedcel, dan ontstaat er een mannetje, deponeert ze er vijf, dan zal uit het gelegde ei een vrouwtje komen. De verlamde bijen blijven langer goed en worden door de wespenlarven, die na drie dagen uit het ei komen, gegeten. Binnen een week zal een larve alle bijen uit de cel opeten. Daarna gaat de larve een rustfase in. In het voorjaar zal hij zich verpoppen.  

 De bijenwolf wordt gevonden op zandige of lemige plekken. Op zonnige steilwanden doen ze het goed. Ook onder plaveisel in stedelijke gebieden wordt de bijenwolf gevonden.

Doodshoofdvlinder

African death’s head hawkmoth big butterfly over black background

De doodshoofdvlinder, Acherontia atropos, is een uit Zuid-Europa en Afrika afkomstige nachtvlinder, die behoort tot familie pijlstaarten of Sphingidae. De spanwijdte is bijna 14 cm bij een lengte van 7 cm. Kenmerkend zijn de op een doodshoofd lijkende tekening op het borststuk en de gele strepen op het achterlijf en de achtervleugel. Het lichaam is groot en dik. Aan de poten zitten klauwtjes. Bij verstoring maken deze vlinders een piepend geluid. De rups met een gele kop is tot 13 cm lang en heeft een groene tot gele kleur, met blauwe tot paarse dwarse strepen. Op het elfde segment heeft de rups een hoorn. Deze grote trekvlinder trekt vanuit Zuid-Europa regelmatig noordwaarts en is tot in Scandinavië te vinden. In korte tijd kunnen de doodshoofdvlinders grote afstanden afleggen. Er worden in Midden- en Noord-Europa ook exemplaren gezien die uit de vroege eitjes worden geboren. In de winter kunnen larven in deze streken niet overleven. De doodshoofdvlinder heeft de aardappel en andere soorten uit de nachtschadegroep als waardplanten. De rupsen verpoppen zich in de grond op een diepte tot 30 cm. De indrukwekkende vlinders zijn in staat bijennesten binnen te dringen en daar honing op te nemen zonder door de bijen gedood te worden, omdat ze exact tussen twee raten passen. In bijenkasten worden ze vaak wel gedood omdat de raten daarin verder uit elkaar staan en de bijen de kwetsbare onderbuik kunnen bereiken. Anderzijds kan de doodshoofdvlinder een stof uitscheden die de bijen in verwarring brengen, omdat ze de vlinder niet meer van de andere bijen kunnen onderscheiden. In het algemeen geven deze vlinders in ons land geen noemenswaardige schade.