Aan het eind van de negentiende eeuw was het droevig gesteld met de Nederlandse Landbouw. Tussen 1870 en 1899 nam de productie van graan en van boekweit sterk af. De boeren moesten overstappen op aardappelen en op suikerbieten. De armoede was groot, in 1874 werd officieel erkend, dat de Nederlandse arbeider niet in staat kon zijn om zijn gezin van zijn loon te onderhouden. De tekorten moesten worden aangevuld met werk door vrouwen en kinderen. Het kinderwetje van Van Houten bracht daar geen verandering in. Tussen 1870 en 1895 loopt ook het aantal imkers met 60% terug. De suiker uit de bieten verminderde de vraag naar honing. De drachtvermindering door wegvallen van de boekweitteelt verminderde de imkermogelijkheden. De wasproductie stortte in door de opkomst van olielampen. De armoede was ook een punt, hoe kon vooral de kleine imker zijn materiaal nog bekostigen. Om te imkeren moest men toch enigszins vermogend zijn. Mogelijk de verklaring dat het vooral adellijke heren waren die in 1897 een belangrijke rol speelden bij de oprichting van Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland (VBBN). De vereniging kreeg een duw in de rug via overheidssubsidie. In 1902 waren er 2092 leden. Vrij snel werd de VBBN een spil in een landelijk netwerk, met provinciale afdelingen en daaronder plaatselijke verenigingen. Het overgrote deel van de imkers was te vinden in de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. De imkerij lag rond 1900 en ook nog vele jaren daarna ver achter bij die in Duitsland, waar men beter georganiseerd was en meer geavanceerd werkte.
Gedurende de eerste 28 jaar van de VBBN heeft ze een belangrijke rol gespeeld bij het verbeteren en weer uitbreiden van de imkerij in Nederland. De periode wordt door Wieb Top, het tijdperk-Wigman genoemd, naar de schoolmeester, die met strenge had de VBBN leidde. Er waren veel botsingen tussen ego’s en ruzies over de opbrengsten uit de suikerverkoop en de activiteiten van de afdeling Handel. Voor hier beperk ik me vooral tot de ontwikkelingen in de imkerij, wie meer over de strijd in de verenging wil lezen, raadplege het boek van Top, dat geldt ook voor de meer specifieke vereningingszaken in latere periodes.
Een belangrijke vooruitgang was het verenigingsblad van de VBBN, in de vorm van het Maandschrift voor Bijenteelt. In dit blad waren naast vereningingszaken ook mededelingen over suiker of te bestellen producten te vinden. Er waren artikelen over voorlichting, over voordelen en nadelen van vast tegen over mobiel imkeren of over kasten of korven. Men besteedde ook aandacht aan reizen met bijen naar koolzaad, heide of boomgaard. Het tijdschrift had een verbindende functie. Een belangrijke redacteur van “het Groentje” zoals het maandblad genoemd werd, was H. Stienstra. De imkerij werd door de VBBN verder verbeterd door tentoonstellingen en het geven van cursussen. Dit laatste kwam moeizaam tot stand, waarna men in 1905 een wandelleraar aanstelde, die de imkers in lokaal verband bezocht om les en voorlichting te geven. Leon van Giersbergen heeft dit tot 1919 gedaan.
De VBBN ging een belangrijke rol spelen in het leveren van accijnsvrije suiker voor de inwintering van de volken. Dit startte op kleine schaal in 1907 en werd na 1910 een normale gang van zaken waarbij het ging om enkele tonnen suiker per jaar, waar de vereniging via de Afdeling Suiker aan verdiende. Daarnaast speelde de VBBN in op de behoefte van leden om honing tegen een goed prijs te verkopen en imkermateriaal goedkoop in te kopen. In 1913 werd en handelskamer opgericht, later Afdeling Handel geheten. Deze bleek steeds neer een bron van wrijvingen te worden.
Van 1900 tot 1925 werd er nog voor gewerkt met vaste korven. Kasten waren voor velen te duur, daarnaast was er veel conservatisme onder de imkers. Het overgrote deel van de imkers werkte in de agrarische sector, slechts een klein bestond uit adellijke mensen met landgoederen of uit academici, zoals schrijvers of biologen, zoals Frederik van Eeden in de regio het Gooi. Vooral de mensen die imkerden voor hun beroep hielden vast aan het korfimkeren. In een verslag uit 1919, zou blijkens Top, van de in totaal 50.000 volken er 10.00 in kasten (losbouw) worden gehouden.

Er werd reeds in 1898 gereisd op korter afstand in de eigen streek, via paard en wagen of via de boot. Wat later werden er al reizen per trein vermeld, zoals van Overijssel naar de koolzaadvelden in Groningen. Vanuit 1912 werd al bericht dat er imkers vanuit Groningen naar boomgaarden in Eysden reisden. Vanaf 1920 kwam het reizen per vrachtauto in gebruik.
Sinds begin jaren twintig raakte de VBBN steeds meer in zwaar weer door onderlinge ruzies en kwam er in 1925 een einde aan de het tijdperk Wigman. Inmiddels hadden zich in 1922 deels door onvrede, deels door de invloed van het katholicisme en de opbloei van haar organisaties, veel imkers uit Noord-Brabant en Limburg, zich afgescheiden van de VBBN, om zich aan te sluiten bij de rooms-katholieke land- en tuinbouworganisaties NCB en LLTB. De meeste imkers aldaar werkte binnen de agrarische sector. Waren er in 1920 nog 10739 leden, dat werden er 7267 In 1922.
In 1924 ontstaat zin de VVBN zoals Top het beschrijft, het tijdperk van de vaderlijke diplomaat Joh. A. Joustra. Deze nieuwe secretaris-penningmeester werd in 1925 ook redacteurschap van het Maandtijdschrift. Onder zijn leiding werd de landelijke imkerdag , die jaarlijks wisselden van datum en plaats. De belangstelling van telkens groot. Telkens waren er sprekers over een bepaald thema.
Joustra besteedde ook aandacht aan kennisverbreding, door zelf een boek te schrijven. In 1927 verscheen: “Het Bijenboek, Praktisch Handboek der Bijenteelt”. De tweede uitgebreid herdruk in 1941 telde ruim 500 pagina’s. Voor onderwijsdoeleinden maakte men graag gebruik van het boekje van F.A. Kelting, “De moderne imker, handleiding en wegwijzer voor beginnende imkers”. De Bond van Bijenhouders NCB en de imkersbond van de LTTB, bleven niet achter en gaven vanaf 1938 gezamenlijk het blad Sint Ambrosius uit, waarin ook voorlichting werd gegeven. Ze verzorgden verder een bibliotheek. In 1942 komt een tweede grote handboek uit van Johan W. Schotman. Het was een bewerking van Manual of Beekeeping van E.B. Wedmore uit 1932. Schotman’s boek “Het Handboek van de Moderne Bijenteelt” kreeg de bijnaam Bijenbijbel.
Ondanks de economisch slechte jaren na de Eerste Wereldoorlog en diepe crisis in de jaren dertig, lukt het de VVVN het ledenaantal weer te laten groeien. Na een dieptepunt van 6241 leden in 1924, zijn er in 1945 23000 leden. In het zuiden zijn daarnaast nog imkers in NCB en LLBT verenigd. Zo waren er in 1941 5060 imkers lid van de Bijenbond van de NCB. Hoeveel er lid waren van de imkerbond van de LLBT kon ik niet achterhalen.
Het merendeel van de imkers maakten in de periode van 1925 tot 1945 nog gebruik van de korf of van de aangepaste Gravenhortster boogkorf. De imkers hadden in de crisisjaren niet veel geld om nieuwe investeringen te doen. Strenge winters leidden tot veel schade en gaande weg werden ook ziektes onder de bijenvolken een bedreiging. Vanaf 1910 komen er artikelen in de bijenbladen over bijen ziekten zoals het Amerikaanse vuilbroed en Nosema en later ook over Mijtziekte en Roer. Sinds 1929 werden de bijenziekten ondergebracht voor onderzoek bij Rijksseruminrichting te Rotterdam. In 1934 werd Engeland door de tracheeënmijt, die in Nederland met succes bestreden was. Zo werden er zesramers ontwikkeld, om volkjes naar Engeland te kunnen sturen, waar men graag de bijen uit Nederland had. De bijenmarkt in Tilburg was een van de belangrijkste leveranciers.
In 1927 werd het Bijenhuis in Wageningen, reeds vanaf de start bij de vereniging behorend, qua ruimte uitgebreid.
In import van bijen met name de Italiaanse bij was aanleiding tot discussies in de bladen. Vanaf 1935 werden ze populairder. In het zuiden namen pastoors, die naar Rome gingen, regelmatig een paar koninginnen mee in hun pij.
In de dertiger jaren gaf de regering totaal geen steun aan de imkers, noch via invoerheffingen op buitenlandse honing noch via accijnsvrije suiker. Ook een in het leven geroepen Honing Controle Station werd nauwelijks gesteund. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd het er niet beter op, Van Rappard, voorzitter sinds 1937 beschreef die periode in zijn boekje “Bijenteelt en Bezetting”. Samen werken bleek moeilijk. De toenadering tot de Zuidelijke bonden bleek niet mogelijk, deze bonden werden door de Nazi’s ondergebracht bij de Landstand. Joustra nam in het tijdschrift van december 1941 afscheid als redacteur. Mussert zou persoonlijk met de zaak hebben bemoeit en een nieuwe voorzitter zijn gaan zoeken. Iedereen die bijen hield, werd geacht lid te zijn van de de afdeling Kleindierenteelt van de Nederlandse Landstand. In 1942 werd per imker een kilo tabak beschikbaar gesteld De suikerlevering bleef in 1942 en 1943 doorgaan. Van Rappard werd in februari 1943 gevangen genomen. Joustra bleef op zijn post in het Bijenhuis. Honing was gedurende de oorlog op de bon. De Imkers moesten de honing inleveren, waarbij ze een kilo per persoon mochten houden. De honing kwam onder de distributie te vallen.
- Bohlmeijer, F.P. (1996) Bond van Bijenhouders NCB viert 75 jarig bestaan. Bijen 5 (12) pp 327 – 335
- Roland Holst, H. (1932) Kapitaal en Arbeid in Nederland , Deel en Deel 2. Nijmegen: Sun Reprint 1 en 3 (1977)
- Top, W. (1997) Honderd jaar imkeren. De geschiedenis van de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland 1897-1997. Wageningen: Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland