Imkers in Nederland, 1945 – 2000

Na de Tweede Wereldoorlog kwam het verenigingsleven weer op gang. Dat gold ook voor de imkers, die qua aantal fors waren toegenomen. Ze vormden qua organisatie een kleurrijk geheel. Alleen al de VBBN had in 1946 ongeveer 24.000 leden. Naast de VBBN was er de Algemene Nederlandse Imkersbond (ANIB), afsplitsing van Van Os met 900 leden in 1946. Vervolgens waren er de Zuidelijke Christelijke Bonden van Noord Brabant en van Limburg. In 1948 kwam er nog een bond bij: de Imkersbond van de Aartsdiocedane Boeren- en Tuindersbond (ABTB). Samen met de Zuidelijke Bonden gaf deze bond het nieuwe verenigingsblad “Ambrosius” uit. Samenwerking werd wel geprobeerd, maar kwam net na de oorlog niet van de grond.

Ontwikkelingen tussen 1945 – 1955

In 1947 werd het Gouden Imkerfeest  te Assen gevierd voor het vijftigjarige bestaan van de VVBN. Er was sprake van optimisme bij de 5000 deelnemers. In 1948 nam Joustra, die vanaf 1923 het profiel van de VBBN bepaalde, afscheid. Van Rappard, in 1945 vrijgekomen uit Duitse gevangenschap, wordt de voorzitter van de VBBN en daarbij beeldbepalend tot 1977. In 1947 werd het 25-jarig bestaan van de RK Bijenhoudersbond van de NCB gevierd. Deze vereniging had inmiddels meer dan 400 leden. 

In 1948 werd de Bedrijfsraad voor de Bijenhouderij opgericht, een stichting waarin VBBN, NCB, LLTB en ABTB gingen samenwerken. De eerste jaren hield men zich bezig met de bestuivingsvergoeding, het gevaar van pesticiden, de weigering van de Noordoost Polder om bijenvolken op het koolzaad toe te laten en het oprichten van een Proefbijenstand, die in 1949 in de buurt van Tilburg startte onder de naam Ambrosiushoeve. Gedeeltelijk werd de hoeve gesubsidieerd door de overheid. Er werden op het terrein fruitbomen en drachtplanten aangeplant. Men deed ook onderzoek op het gebied van bestrijding van de nosemamijt en het testen van geneesmiddelen voor bijenziekten. De Ambrosiushoeve speelde een rol bij de verdere standaardisering van de Simplex kast, die vanaf 1945 geleidelijk een vervanger werd van de traditionele korven en boogkorven. Op  proefbijenstad werden er 100 opgesteld. In 1952 kwam de gestandaardiseerde spaarkast op de markt toen voor dertig gulden. Velen bouwden hen na van een werktekening. Daarnaast kwamen er zesramers met dezelfde standaardramen.

In toenemende mate werden er in de jaren vijftig cursussen georganiseerd. Vanaf 1947 werd er een examen ingesteld voor imkers. In 1951 begon men in de Ambrosiushoeve met de opleiding voor aspirant-leraren bijenteelt. In 1954 werden er vooral door het Bijenhuis te Wageningen veel cursussen bijenteelt georganiseerd met theorie en praktijklessen en de mogelijkheid om twee gesubsidieerde kasten te verkrijgen. Deze stimulans werd ook ingegeven door het toen reeds teruglopende aantal imkers. De bijenbladen besteedden veel aandacht aan voorlichting en het geven van richtlijnen. In 1948 was door de VBBN de speciale jubileumfilm “Van immen en imkers” gemaakt, die jarenlang een groot succes was in de voorlichting. Naast de eerder genoemde boeken van Joustra, de Roever en Schotman, kwam er een vertaling van de Honingbij van K von Frisch. De eerste proefschriften over bijen van Nederlandse biologen verschenen in de jaren 1953 – 1975.

Zonder er in dit bestek verder op in te gaan verschenen er tussen 1952 en 1955 enkele bedrijfsmethoden die in de bladen veel aandacht kregen, zoals de methode Baas, de Aalster methode, de methode Evers, de methode Jacobs en de methode De Haan, allemaal pogingen om het imkeren rendabeler en toepasbaarder te maken.

De koninginneteelt kwam in Nederland vanaf 1948 in zwang. Een belangrijk motief was om koninginnen te kweken met zo goed mogelijke eigenschappen, zoals groeipotentie, geringe zwermneiging, zachtaardigheid en weerstand tegen infectie. De VBBN sponsorde in 1948 de entomoloog J. de Wilde, voor zijn reis naar de V.S. voor een cursus kunstmatige inseminatie. In 1949 werd op Schiermonnikoog gestart met een bevruchtingsstation. Aanvankelijk was dit station open voor de oorspronkelijk in Nederland voorkomende Apis mellifera nigra en de in 1940 ingevoerde lijn Strgar van de Apis mellifera carnica. Vanaf 1954 werkte men alleen nog met de Carnica, omdat de belangstelling voor de Nigra was afgenomen.

Het aantal imkers neemt af in de periode 1955 – 1965

Bleef het aantal imkers de eerste vijfjaar na de oorlog nog hoog, daarna komt er een snelle daling op gang. Zo was het aantal delen van de VBBN in 1945 23.000, in 1950 18753, in 1955 10.427, in 1960 7.209 en in 1965 nog maar 5500. Deze daling had diverse oorzaken.

Een belangrijke factor bleek de dalende opbrengst per volk. Het aantal imkers, dat alleen leefde van de opbrengst van hun volken, liep terug. Als bijverdienste kon de opbrengst van honing nog wel van belang zijn. In het Maandschrift van de VBBN in 1953 wordt aandacht besteed aan de inkomsten. Verschillende inkomsten per volk worden genoemd variërend van  fl. 2.50 tot fl. 12.50 per volk. Volgens een schrijver (Stienstra) zou de beroepsimker het moeilijk hebben, maar de hobby-imker zou nog een aardig bijverdienste hebben. Zelf hield hij netto fl. 20,- per volk over. Meer en meer werd de honingoogst zo een plezierige bijkomstigheid. De kosten voor het bijenhouden hingen o.a. af van de onvoorspelbare maar doorgaans hoge suikerprijs. Ze varieerde per kg van 46 cent in 1950, naar 80 cent in 1960 , naar 60 cent in 1974 om uit te komen op fl. 1.52 in 1977. De Verenigingen overlegden veel met de overheid om subsidie te verkrijgen. Er werd jarenlang tot 1976 gedenatureerde suiker aangeboden. Leden konden profiteren van door de VBBN ingekochte suiker, waarbij de verenigingskassen door de verkoop werd gespekt. De omzet van de suiker daalde fors door het slinkende aantal imkers.

Een tweede oorzaak voor de terugloop was het verdwijnen van dracht en van natuurgebieden. De koolzaad teelt liep terug. 1949 31.000 ha. 1956 120500 ha. Veel heidevelden werden omgezet in landbouwgrond, bovendien nam de begrazing door schapen af, waardoor vergrassing optrad. Waar Nederland in 1940 nog 270.000 ha woeste grond had, krom dat in 1961 tot 217.000 ha. en 1985 nog 150.000 ha. Een Drentse imker klaagde in 1952 al over de imkers uit andere provincies die de heide honing kwamen weghalen. Naast het verminderen van de heide was er door de bemesting met stikstof een teruggang van de witte klaver. Veel bestrijdingsmiddelen hadden een funeste uitwerking op bijen, maar pas in 1963 kwam er commissie bestrijdingsmiddelen onder de Afdeling Bijenteelt van het Landbouwschap. De Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten kreeg nauwelijks ruimte in een wereld, waarbinnen de langbouwgewassen voorrang kregen. Verlies van flora en fauna zou pas vanaf de jaren zeventig en tachtig duidelijk zijn geworden. Zo beschreven Westhoff en Weeda dat er zeventig soorten planten verdwenen waren. Het aantal drachtplanten verarmde bovendien door de intensivering van landbouw en veeteelt door overbemesting en onttrekking van water. In de weilanden verdwenen de voor bijen waardevolle planten zoals klaproos en korenbloem.

Een derde vergelijkbare oorzaak was de voortzetting van de ruilverkaveling na 1945. Ook hier wogen de economische belangen sterker dan het natuurbelang, Veel landschappelijk schoon, zoals oude waterlopen van beken en rivieren en oude houtvallen werden opgeofferd, funest voor planten en dieren en voor de dracht waar bijen afhankelijk van zijn. Veel kleine gebieden raakten geïsoleerd door gebrek aan verbindende linten.

Mislukte fusie en ontwikkelingen 1965 tot 1970

Vanaf 1965 werd er bij het enorm teruglopen van leden door de verenigingen een poging tot hechtere samenwerking gedaan. De ANI bleek niet mee te willen doen, maar de VBBN, de NCB, de LLTB en de ABTB. kwamen een stukje op weg. Er verscheen in 1965 zelfs een eerste gemeenschappelijk blad Bijenteelt, met een vernieuwde  blauwe omslag. Toch kwam het tot onenigheid tussen wederzijdse ego’s, onder meer over de handelsinstellingen, zoals de honingzemerij “Het Zuiden”. De fusie mislukte. Per 1 januari 1968 zouden ook de oorspronkelijke bladen weer verschijnen. Wel kwam het tot een gezamenlijk blad van NCB, LLTB de ABTB. Pam van Dongen was een belangrijke redacteur.

Ontwikkelingen van 1970 tot 1990

Binnen de VBBN zou het jaren onrustig blijven met heftige discussies van leden en afdelingen. Bovendien kwamen er financiële problemen onder andere door de exploitatie van Het Bijenhuis. Jaar op jaar moest de contributie omhoog. Voorzitter Van Rappard kreeg het regelmatig zwaar te verduren, maar bleef telkens zitten. In 1974 was her ledental gedaald naar de 5100. De contributie moest van fl. 12.50 naar fl. 16.00 wat eigenlijk onvoldoende was. In 1975 ging de contributie naar fl. 20.00. Bijna was de afdeling Amsterdam uit de vereniging verdwenen. Veel leden en afdelingen kritiseerden de inschakeling van het efficiencybureau Klynveld-Kraayenhof. De boekhouding van de vereniging bleek een puinhoop. In 1976 werd een reorganisatie doorgevoerd en kwam de opvolging van de voorzitter ter sprake. In 1978 was de contributie inmiddels fl. 31.50. In dat jaar trad Van Rappard af, waarbij hij tot erevoorzitter werd benoemd.   

In de jaren zeventig en tachtig kwam er meer aandacht voor het milieu. Een belangrijk moment in de bewustwording onder een wat groter publiek was het verschijnen van het Rapport van de Club van Rome in 1971. Eerder had het boek Silent Spring van Rachel Carson in 1962 al veel stof doen opwaaien, omdat ze de desastreuze ecologische effecten op vogels planten en dieren door het gebruik van pesticides blootlegde. Ze toonde ook aan hoe de chemische industrie desinformatie gaf. Binnen de Nederlandse samenleving kwam een stroming tot stand om aan de bedreigingen een halt toe te roepen. In 1973 kwamen de eerste lijsten tot stand van beschermde planten en dieren. In 1974 verscheen het Interstedelijk structuurplan van De Kempen (zie Wonink e.a.), waarin beschreven wordt, wat er fout is gegaan met de ruimtelijke ordening door de bouw van woonwijken om de kernen van dorpen en steden, zonder rekening te houden met het groen. Verder wordt de samenvoeging van akkers weide en heidevelden genoemd, waardoor een groot nieuw landschap is ontstaan, dat door overbemesting  eenvormig wordt. Men noemt tenslotte ook de verdwenen houtwallen, hakbosjes in tegenstelling tot de ontstane verstoringen door autowrakken en plastic. In 1975 kwam de overheid met de Relatienota over de relatie tussen landbouw en natuur- en landschapsbehoud. Het betrof een ambitieus plan om tweehonderdduizend ha. natuurgebied veilig te stellen, wat nooit gehaald is, maar toch mogelijkheden gaf om regels te stellen inzake bemesting en  onkruidbestrijding. Merkwaardig genoeg blijven de bijen nogal buiten beeld in deze publicaties en plannen. In 1982 was er grote sterfte in de Flevopolder door spuitschade. In 1986 trad er ernstige sterfte op in Bavel, waarbij de NCB met Comité Bijenramp Bavel naar oplossingen zocht. Het zou tot 1990 duren eer het probleem onder controle was.

In 1987 kwam, mede door het werk van de Adviesgroep Vegetatiebeheer van het Ministerie van landbouw en Visserij,  het boek Linten in het Landschap (Woning e.a.) uit. Inmiddels was het koolzaad in de Flevopolders teruggebracht tot 400 ha, een trend die zou doorgaan tot er in 1995 nog maar 600 ha over waren gebleven. Een project uit 1991 om boekweit in te zaaien, werd niet succesvol. In 1994 was er in Groningen nog maar 950 ha. koolzaad over. De teruggang van de heide als bron voor bijen is al besproken.

Vanaf 1977 komt er in de imkerwereld een nieuwe bedreiging bij, via de Varroa jacobsoni. De mijt was al bekend in Zuid-Azië, maar kwam vanaf de jaren zestig al in Oost-Europa. Pettinga geeft in een artikel in het Maandschrift van de VBBN een beschrijving van de mijt en van de gevaren voor de bijenteelt. In 1983 wordt de varroamijt aangetroffen in de buurt van Winterswijk. In 1984 waren de besmettingen ook aangetroffen on Ouderkerk aan de Amstel en zelfs in Zeeland. Eén van de eerste bestrijdingsvormen was wegsnijden van darrenbroed. In de Ambrosiushoeve en op de vakgroep Entomologie werd veel aandacht gegeven aan de bestrijding van de mijt. Aanvankelijk waren er nog complexe bestrijdingsmiddelen, zoals Folbex-VA en Perizine, maar deze middelen lieten residuen achter in honing en was. Daarnaast kwam de bestrijding met mierenzuur al spoedig naar voren als een effectieve en betaalbare methode. Inmiddels was ook de varroamijt een reden voor het teruglopen van het aantal imkers. Het zou tot begin jaren negentig duren eer de zorg over het voortbestaan van de imkerij was geweken.

De koninginneteelt kreeg via een internationaal symposium in 1979 te Wageningen over dit onderwerp een stimulans. Op dat moment stond de Carnica nog centraal. In 1982 gaf de VBBN een themanummer uit. Er waren jaarlijkse Koninginneteeltdagen gekomen. Het bevruchtingsstation op Schiermonnikoog draaide goed. In 1981 werden er 1350 bevruchtingskastjes verzonden. Inmiddels liet ook de Buckfastbij meer van zich horen. Het eerste teeltstation voor de Buckfastbij werd gestart in 1986 op Ameland.  In 1989 werd de belangengroep “De Buckfastbelangen Verenigd” opgericht.

De Ambrosiushoeve speelde ook in de jaren zeventig en tachtig een belangrijke rol voor de imkerij bij de bijenziektebestrijding, bij onderzoeken naar het voeren met invertsuiker en naar gebruik van materialen, alsmede bij de opleiding van leraren. Door het wegvallen van overheidssubsidies in 1984 en 1985, moesten de imkers zelf gaan opdraaien voor de kosten van proefbijenstand en de drachtplantentuin. De bijenverenigingen trokken gezamenlijk op naar het ministerie om uitstel te verkrijgen. Dit leverde op dat de imker de suiker tegen een lager BTW-tarief kon verkrijgen. De oude constructie met de  naam Consulentschap in Algemene Dienst voor de Bijenteelt en de Proefbijenstand Ambrosiushoeve kreeg een nieuwe locatie, een nieuwe naam en een nieuwe financiering. De nieuwbouw van de “Ambrosiushoeve” ging naar Hilvarenbeek en werd in 1987 gerealiseerd. De nieuwe naam werd: Consulentschap in Algemene Dienst voor de Insektenbestuiving en Bijenhouderij, afgekort tot C.A.D. Er werd gestreefd naar een verdeling van de kosten, waarbij de imkers 25%, de fruit- en groente telers 25% en de overheid 50% zouden bijdragen. In 1988 bezochten duizend belangstellenden de opendagen van de “Ambrosiushoeve “nieuwe stijl.

In de tachtigerjaren kwam er meer variatie in het soort kasten. De spaarkast kreeg concurrentie. Zo namen het aantal Langstrothkasten toe en bleek ook de Dadant bij veel imkers in gebruik. De Segeberger kast van kunststof uit Duitsland, die al sinds de jaren zeventig in Duitsland veelgebruikt werd, kwam in 1987 in het Bijenhuis in een Nederlandse versie in het assortiment.

De organisaties van imkers en het maandblad in de laatste etappe naar het jaar 2000.

Binnen de verenigingen was er vanaf 1979 weer groei van het aantal leden. Bij de VBBN waren er in 1979 6794 leden, een toename van ruim 600. In 1987 was er sprake van een hoogtepunt van 8131 leden. Ook de NCB zag een lichte groei van het aantal leden tot 1985, waarna er een daling volgde. In 1978 had J.J. Speelziek zijn voorganger Van Rappard opgevolgd als voorzitter van de VBBN. Het was een man met ervaring in het schrijven van artikelen en boeken, waardoor men hem als deskundige had leren kennen. Voor het bestuur van de VBBN werd de afdeling handel een aantal jaren een blok aan het been. Jaar op jaar waren er vrijwel steeds verliezen. In 1989 bleek er een nadelig saldo van fl. 42.000,-. Via een commissie werd er een onderzoek gedaan en gekozen uit een aantal alternatieven. De commissie koos voor de variant om de afdeling in een BV om te zetten, waarbij de VBBN 51% van de aandelen zou krijgen. Het advies werd niet opgevolgd, de leden kozen uiteindelijk voor de variant, waarbij alles bij het oude bleef. Het bestuur nam een aantal maatregelen die kennelijk een keerpunt bleken want in begin jaren negentig werden er weer winsten gemaakt. Inmiddels waren ook de statuten van de VBBN aangepast, waarbij het hoofdbestuur werd verkleind tot 7 leden, met een maximale zittingstijd. Zo werd Speelziek in 1987 opgevolgd door P. V. Muntjewerf, die zou blijven tot 1993. Inmiddels was er een nieuwe dreiging voor de verenigingen, dat was de terugloop van het aantal leden. Zo verloor de VBBN vanaf 1985  tot 1997 jaarlijks leden. Zo liep hun aantal vanaf 1985 met 7710 leden terug tot  5750 in 1997. Het lukt het bestuur van de VBBN onder Vundering als voorzitter, desondanks om via een forse contributieverhoging van fl. 15.- in 1996 om vereniging en Ambrosiushoeve overeind te behouden.

Het Maandtijdschrift voor Bijenteelt bleef in de jaren 80 een succes. In 1990 laaide de discussie om te komen tot één verenigingsblad weer op. Het lukte deze keer wel. De verschillende organisaties kwamen in 1992 tot het nieuwe blad “Bijen, maandblad voor imkers”, met een zelfstandige redactie bestaande uit vertegenwoordigers uit de ABTB, LLTB, NCB en VBBN. J. Beetsma werd de eerste hoofdredacteur.

Het zou nog tot 2006 duren eer de LLTB, NCB en VBBN samen fuseerden tot de NBV.

  • Bohlmeijer, F.P. (1996) Bond van Bijenhouders NCB viert 75 jarig bestaan. Bijen 5 (12) pp 327 – 335
  • Carson, R.L. (1962) Silent Spring. Boston, Houghton Mifflin Company.
  • Buckfast teelt-en bevruchtingsstation Ameland. Info stichting. Retrieved November 14, 2021, fromhttps://www.buckfastbevruchtingsstation.nl/info-stichting/
  • Meadows, D. Rapport van de Club van Rome, de grenzen aan de groei. Utrecht: Uitgeverij het Spectrum.
  • Stichting Station voor Carnicateelt. Schier Carnica. Retrieved November 14, 2021, from https://schiercarnica.nl/schiercarnica%20geschiedenis.htm
  • Top, W. (1997) Honderd jaar imkeren. De geschiedenis van de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland 1897-1997. Wageningen: Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland.
  • Westhoff, V. en Weeda, E, (1984) De achteruitgang van de Nederlandse Flora sinds het begin van deze eeuw. Natuur en Milieu, 8 (7/8) pp 8 – 17
  • Wonink, H., Pelk, M. en Koetzier, B. (1987) Linten in het Landschap en hun belang voor behoud van en ontwikkeling van de Natuur. Amsterdam: Terra Lannoo