Infectieziekten vallen grotendeels onder microbiologie, deels ook onder parasitologie. We behandelen hier de ziektes, zoals in gedeeld bij microbiologie waarbij deze doorgaans in drie groepen veroorzakers worden onderverdeeld: de bacteriën, de virussen en de mycosen.
De bacteriën zijn eencelligen die geen celkern hebben, maar waarbij het DNA los ligt in het cytoplasma. Meestal is er één enkel ringvormig chromosoom, vergezeld van een of enkele plasmiden. Er zijn zeer veel soorten bacteriën. Op en in bijen komen diverse soorten bacteriën als commensaal voor. Ze horen bij de normale flora. Voor de imker in Europa zijn er twee soorten van belang als het gaat om ziektes. Beiden voorzaken een ziekte van het broed.
1 Europees vuilbroed (EVB)
Europees vuilbroed is een ziekte van het broed, die wordt veroorzaakt de bacterie Melissococcus plutonius. Deze bacterie komt veel voor in de bijenvolken en behoort dus tot de commensalen. In 2008 bleek ongeveer 36% van bijenvolkeren in Nederland er mee besmet. De besmetting wordt vooral verspreid door de imker zelf, via besmet materiaal zoals raampjes en instrumentarium. Daarnaast kunnen bijen ook besmet raken door honing te roven bij besmette volkeren. Zelfs via reizen met bijen en via zwermen kunnen de bacteriën worden verspreid. Bij niet ieder volk zal de ziekte ontstaan indien ze besmet zijn, want goede weerstand en conditie zijn beschermende factoren. Als er verzwakking is kunnen de bacteriën zich in de darm van de larve vermenigvuldigen, waarbij ze weliswaar niet door de darmwand doordringen, maar wel het voedsel van de gastheer gebruiken. De larve zal sterven door voedselgebrek. Indien er veel besmette cellen zijn, komen ook andere bacteriën, in beeld. Ze vermenigvuldigen zich op restanten van de larven. Genoemd worden: Brevibacillus laterosporus, Enterococcus faecalis, Lactobacillus Eurydice en Paenibacillus alvei.
Meestal gebeurt dat alles voor de sluiting van de broedcel. Indien de larve het overleeft en zich gaat verpoppen, laat hij via faeces miljoenen bacteriën na. Het poetsen van de bijen zorgt voor verdere verspreiding. De ziekte kan zich binnen maanden tot zelfs jaren ontwikkelen. Het late voorjaar is vooral een kwetsbare periode, waarin EVB kan toeslaan, omdat er relatief veel larven zijn ten opzichte van de werksters.
Kenmerken of symptomen van EVB.
- Geur van Camembert. Soms ook rottingslucht.
- EVB is zichtbaar in het open broed, want de laven sterven vóór de verzegeling.
- Geen mooie C-vorm van de larve in de cel.
- Larven zijn geelbruin verkleurd en veranderd in een bruinzwarter rubberachtige korst.
- In vergelijking met Amerikaanse vuilbroed kunnen er nooit draden getrokken worden.
- De verwijderde larven laten een beeld zien van onregelmatig broed (hagelschot).
- Broed in niet eerder belegde raten is meestal goed.
- Deksels laten perforatie zien.
- Test of labonderzoek.
De volkeren die ernstig besmet zijn kunnen het best worden opgeruimd. Is de ziekte in een beginstadium dan kan men de slechte ramen verwijderen en het volk in een nieuwe kast plaatsen met nieuwe kunstraat. Maak ook het gereedschap goed schoon. Er bestaat een diagnostische test: de diagnostic kit’ van Vita.
2 Amerikaans vuilbroed (AVB)
Amerikaans vuilbroed is een ziekte van het broed en wordt veroorzaakt door een staafvormige bacterie. Het betreft de endosporen vormende, anaerobe Paenibacillus Larvae, die erg besmettelijk is. De sporen van deze bacterie blijven tot 40 jaar levensvatbaar en zijn vrij resistent tegen hitte en uitdroging. Zo overleven ze tot drie uur in kokend water. Sinds 1906, toen het Amerikaans vuilbroed werd onderscheiden van Europees vuilbroed, is men niet veel verder gekomen met een effectieve bestrijding. Antibiotica werden verboden, omdat ze tot resistentie leidden. Thomas Brady in de VS en Heather Hendrickson in Nieuw-Zeeland bestuderen een therapie met bacteriofagen om de ziekte te bestrijden.
Meestal raken de jonge larven via het voedersap besmet. Door een geringe dosis van een tiental sporen worden de larven al binnen een tot twee dagen ziek. Oudere larven zijn wat meer resistent en hebben meer sporen nodig om ziekt te worden. De sporen ontkiemen in de darmtractus. Ze gaan ook door de wand van de darm een om zo in de andere weefsels van de larve te komen. De bacteriën kunnen zich vervolgens snel en overvloedig vermenigvuldigen. De larven sterven meestal nadat hun cel gesloten is, waarbij er miljoenen sporen in hun overblijfselen worden gevormd. Het lichaam droogt verder uit. Korsten zitten vastgeplakt aan de celwand. Kenmerkend is dat men van dode larven met met een lucifer een draad kan trekken.
De resten zijn moeilijk te verwijderen door de werkbijen. Het volk is erg besmettelijk en gaat ten onder. Enkele sporen kunnen een volk nog niet zozeer aantasten, want een paar aangetaste larven zijn nog op te ruimen, maar bij hogere infectiedruk en veel poetsdrift, gaat het verkeerd. Besmette honing is berucht. De ziekte in niet afhankelijk van het seizoen.
Kenmerken of symptomen van AVB.
- Geur van Franse kaas, in de latere fase meer leemachtig.
- AVB is zichtbaar bij gesloten broed, want de larven sterven na de verzegeling.
- De celdeksels zakken in en zijn geperforeerd.
- De werksters knagen gaten in de deksels en proberen resten weg te werken.
- Sommige deksels lijken vettig of vochtig en zijn donkerder van kleur.
- Uiteindelijk wordt veel gesloten broed ziek, waarbij een fragmentarisch broedpatroon (hagelschot) ontstaat, met veel open cellen tussen het gesloten broed.
- Als men een luciferhoutje in de cel steekt en deze langzaam terugtrekt, trekt men een bruine slijmachtige draad mee van 10 tot wel 30 cm.
- De snuit van de pop kan intact blijven.
- de pop droogt verder in tot een donkerbruine korst.
- Laboratoriumonderzoek.
De volkeren die ernstig besmet moeten worden opgeruimd. Is de ziekte in een beginstadium dan kan men de bijen van de raten afslaan en in een lege kast zonder ramen plaatsen. Er worden methoden beschreven om de bijen bij een beginnende infectie te sparen, maar waarom zou je risico lopen met zulke gevaarlijke sporen. Al het gereedschap inclusief handschoenen moet worden gereinigd met alcohol. Kasten moeten worden schoongebrand. Wegdoen kan natuurlijk ook. Al het gereedschap voorzover mogelijk reinigen met alcohol en in kokend water leggen. Handschoenen kunnen beter worden vernietigd. Kasten moeten worden afgebrand. Wegdoen kan natuurlijk ook.
Preventie: hygiëne, controle en voorkomen van roverij zijn belangrijk. Voer nooit buitenlandse honing. Kijk uit met reizen. Kijk uit met scheppen van zwermen die qua oorsprong niet duidelijk zijn.
Mycosen zijn schimmelziekten.
Schimmels of Fungi behoren tot het domein van de Eukaryoten, organismen met een celkern in hun cellen. Er zijn schimmels die zelfs twee celkernen kunnen hebben. Er bestaan binnen het rijk van de Fundi zowel eencelligen, zoals gisten en meercelligen, zoals paddenstoelen. Schimmels kunnen zich geslachtelijk of ongeslachtelijk voortplanten. Bij de geslachtelijke voortplanting zijn er sporen, terwijl er bij de ongeslachtelijke voortplanting sprake is van knopvorming of van schimmeldraden (hyphen), positieve en negatieve die als elkaar ontmoeten, sporen vormen. Er zijn enorm veel soorten, waarbij net als bij de bacteriën een deel van hen ziekteveroorzaker is. Schimmels leven vaak in een wederzijdse symbiose met planten en bomen, maar ook met algen. Er zijn ook saprofyten, die een rol spelen bij de afbraak van vooral plantaardig, soms ook van dierlijk materiaal. Zo spelen ze een rol in de biodiversiteit. We kennen de schimmels bij de bereiding van voedsel.
Net als in de geneeskunde en de diergeneeskunde kunnen schimmels een rol spelen bij ziektes van insecten Bij de honingbij zijn er twee belangrijk als ziektes die zich beide openbaren in het broed.
1 Kalkbroed
Kalkbroed wordt veroorzaakt Ascosphaera Apis, een schimmel in 1955 door Charles F. Splitoir en Lindsay S. Olive beschreven als veroorzaker van chalkbrood disease of kalkbroed. De schimmel is sporenvormend tijdens ongeslachtelijke reproductie. De sporen kunnen tot 15 jaar lang levensvatbaar blijven. De ziekte is fataal voor individuele larven, maar verwoest gewoonlijk het volk niet. De besmetting is oraal, waarbij de sporen binnen komen via het voedsel. In de darmtractus van de larven worden de sporen actief, het mycelium gaat groeien en dringt door de darmwand heen. Het achterlijf van de larve wordt aangetast. De kop blijft vaak intact. De infectie wordt meestal ontdekt als de larven drie tot vier dagen oud zijn.
De larven lijken aanvankelijk op witte mummies, waarbij er sprake in van verdroging. Een larve die is aangetast kan sporen gaan voren. Op dat moment worden de larven donkerder. Eén larve kan 100 miljoen sporen vormen. Hoewel werkbijen de aangetaste larven naar buiten werken, komen de sporen in de het voedsel terecht. Doordat de sporen kleverig zijn, kunnen ze ook aan cellen in het raat of aan volwassen bijen blijven kleven. Hoewel de volwassen bijen niet worden aangetast, kunnen ze de ziekte wel overdragen naar andere bijen binnen de kolonie via het delen van voedsel. Transmissie naar andere volken gaat vaak via het gereedschap van de imker.
In Nederlands bleek in 2008 ongeveer 36% van de volken het schimmel bij zich te hebben. Meestal gaat het om een slechts latent aanwezig zijn, zonder dat er ziekteverschijnselen zijn. Kalkbroed kan de overhand krijgen indien er veel broed is aangezet en vervolgens de temperatuur sterk gaat dalen. Men ontdekte (zie Aronstein e.a.) dat er ook erfelijke factoren, de conditie van het volk en stress de vatbaarheid bepalen.
Kenmerken of symptomen van kalkbroed
- De ziekte merkt men aan het doodgaan van de larven vlak na het sluiten van het broed.
- De celdeksels vertonen kleine gaatjes.
- De larven in het open broed zijn gezwollen en sponsachtig.
- De mummies van de dode larven hebben vaak de vorm van de cel.
- De mummies krimpen.
- Hagelschotpatroon in het broed.
- Op de vliegplank liggen witte en groen-zwarte gevlekte gemummificeerde larven.
- Laboratoriumonderzoek.
Er is geen specifiek geneesmiddel. Gezond houden van het volk door het jaarlijks vervangen van de raten en hygiëne zijn belangrijk. Men moet het volk daarnaast zo sterk mogelijk houden. Laat geen te kleine volken overwinteren. De bijen beschikken zelf over afweer via cellulaire immuniteit, zoals fagocytose en inkapseling.
2 Steenbroed
Steenbroed wordt net als kalkbroed veroorzaakt door een schimmel. Bij steenbroed gaat het om enkele saprofyte schimmels uit het geslacht Aspargillus. Het gaat om drie aan elkaar verwante schimmels die de ziekte veroorzaken: Aspargillus flavus, Aspargillus fumigatus en Aspergillus niger. Hoewel deze schimmels algemeen voorkomende bodembewoners zijn, kunnen zij in bijzondere omstandigheden (verzwakking, aanwezigheid andere ziekte, verzwakte immuniteit) schade kunnen brengen aan mensen, zoogdieren, vogels en aan insecten, zo ook aan de honingbij.
Steenbroed komt niet veel voor. Meestal gaat het dan om Aspargillus flavus. Indien sporen tot ontkieming komen in de larve, groeit de schimmelsnel en ontstaat er een witgele ring bij het hoofdeinde van de larve. Soms zit de larve onder een groengele poeder van de sporen van de flavus variant. Bij de minder vaak voorkomende fumigatus en niger zijn de sporen respectievelijk grijs en zwart. De dode larven voelen verhard aan, vandaar de naam steen. Ook volwassen bijen kunnen worden aangetast, ze hebben dan een hard achterlijf.
Kenmerken of symptomen van steenbroed
- Hagelschotbroed.
- Mummies in de broedcellen
- Witgele kraag aan de kop van de mummie.
- Afhankelijk van de soort schimmel met poederige sporen bedekte mummies.
- Op de bodem en de vliegplank liggen gemummificeerde larven die steenhard aanvoelen.
- Laboratoriumonderzoek
Behandeling van steenbroed lijkt een onbegonnen zaak. Het besmette volk of de besmette volken kunnen het beste door deskundigen worden opgeruimd. Ook de directe omgeving en het materiaal moet worden gereinigd.
Virussen zijn een losstaande groep, niet in te delen bij de rijken en geslachten. Ze hebben een eenvoudige structuur. Een individueel virusdeeltje wordt een virion genoemd en bevat aan de binnenzijde het genetisch materiaal. Dit bestaat uit een lang DNA- of RNA-molecuul, dat met daarbinnen de codes voor het maken van eiwitten. Het molecuul ligt ingesloten in een eiwitmantel, de capside, die het genetisch materiaal omgeeft en beschermt. Soms is een buitenomhulsel van lipiden aanwezig, de zogenaamde envelop. Een virus is vele malen kleiner dan een bacterie en kan allen met de elektronenmicroscoop gezien worden.
Een virus kan zich niet anders vermenigvuldigen, dan met behulp van een gastheer. Het bezit het vermogen om levende cel van een gastheer binnen te dringen, waarbij deze cel geforceerd wordt om kopieën van het binnengedrongen virus te produceren. Virussen kunnen alle vormen van leven infiltreren, zowel micro-organismen, zoals bacteriën, planten, dieren en de mens. Ze zijn alom op de aarde aanwezig. Er zijn virussen die via direct contact worden overgedragen, maar ook via de lucht (aerosolen) als via vectoren, zoals amoeben, muggen, teken of mijten.
Virussen zijn net als werd beschreven bij bacteriën en schimmels niet per definitie schadelijk. Virussen kunnen optreden als bacteriofaag en als zodanig bacteriën vernietigen. Virussen worden ook gebruikt om vaccins te maken.
Virusziekten komen ook bij de honingbij voor. Er zijn ruim twintig virussoorten die met de honingbij geassocieerd worden, waarvan er 14 binnen Europa voorkomen. De meesten daarvan spelen geen grote rol als het gaat om probleemveroorzakers. In het algemeen is er sprake van een evenwicht tussen het virus en de afweer van het bijenvolk. Pas bij verzwakking van het volk kunnen ze een rol spelen. Eventuele ziekte kan zich manifesteren in het ei, in de larve, in de pop of in het imago. Sinds de komst van de Varroamijt in de jaren tachtig zijn een aantal virussen op de voorgrond gekomen als het om (mede)veroorzaken van ziektes gaat.
Aan varroa gelieerd zijn de volgende:
- ABPV of Acute bee paralysis virus
- BQCV of Black queen cell virus
- CWV of Cloudy wing virus
- DWV of Deformed wing virus
- IAPV of Israeli acute paralysis virus
- KBV of Kashmir bee virus
- SPV Slow paralysis virus
- VMLV of Varoa Macula-like Virus
- VDV-1 Varroa destructor Virus
Aan nosema zijn drie virussen gelieerd:
- BQCV of Black queen cell virus
- BVY Bee virus y
- FV Filamentoses virus
Een virus is mogelijk gelieerd aan amoebeziekte
- BVX Bee virus
Van de nauw aan elkaar verwante virussen BVX en BVY wordt beschreven dat ze zich vermenigvuldigen in het darm endotheel, waarbij ze geen symptomen geven, maar wel de levensduur van de bij verkorten.
De ernstigste virusziekten worden nader besproken.
1 Deformed wing virus (DWV)
Het deformed wing virus, wordt in Nederland het verkreukelde vleugelvirus genoemd. Het betreft een RNA-virus, dat voor het eerst in de begin tachtiger jaren werd geïsoleerd uit een monster van zieke bijen uit Japan en dat thans wereldwijd voorkomt. Er is sprake van een ernstige ziekte, omdat er een cumulatie is van factoren. Het virus vermenigvuldigd zich in de varroamijt. Omdat de mijten de het broed en de bijen aanprikken, komt het virus in de weefsels van larven poppen en bijen, waar het virus zich verder vermenigvuldigt. De verbreiding van de besmetting gaat ook via voedersap. Door combinatie van varroa met DWV treed een onderdrukking van het immuunsysteem op. Vleugels en darmweefsel worden aangetast.
Kenmerken of symptomen van DWV:
- Werksters met aangetaste vleugels.
- Verkorte achterlijven poppen en bijen.
- Misvormde antennes.
- Vooral poppen en bijen aangetast.
- Besmetting met varroa.
- Voorkeur voor nazomer en herfst.
Laboratoriumonderzoek.
Behandeling kan alleen in vroeg stadium door effectieve varroabehandeling. Ook de honing kan besmet zijn. Deze mag niet geoogst worden en ook niet gebruikt om bijen te voeden. Het besmette volk kan het best op een afgelegen plek worden geïsoleerd.
2 Chronisch bijenverlammingsvirus (CBPV)
Het chronic bee paralysis virus is een RNA-virus behorend tot de picornavirussen. Het gaat om een besmettelijk virus, wat de volwassen bijen aantast, maar ook de andere ontwikkelingsstadia kan meenemen in de besmetting. Het veroorzaakt in vijf dagen een verlamming van de aangetaste bijen, die vervolgens na enkele dagen dood gaan. De besmetting is oraal via de faeces en door nauw contact tussen bijen. Het CBPV is vooral neurotroop, d.w.z. richt zich vooral op de hersenen en het zenuwstelsel van de bij. De virusdeeltjes hebben de hoogste concentratie in de mushroom bodies en in het centrale lichaam van de hersenen. De infectie kan een plotselinge afbraak van de bijenvolken veroorzaken. Het chronic bee paralysis virus heeft nog een ander aspect. Bijen kunnen hun haren verliezen en daardoor zwart uitzien. Deze haarloze bijen worden geweerd. Aangetaste bijen komen nooit ver en belanden meestal voor de kast. Het CBPV staat zelfstandig en hoeft niet samen te gaan met andere bijenziekten.
Kenmerken of symptomen van CBPV
- Trillende bijen op de vliegplank, voor de kast of op de raten in de kast.
- Dode bijen en krabbelaars op de grond voor de kast.
- Bijen kunnen niet vliegen.
- Eventueel haarloze zwarte bijen.
- Ontlasting op ramen en vliegplank.
Echte behandeling is er niet. Vaak verdwijnen symptomen van CBPV met de loop van de tijd vanzelf weer. In sommige gevallen is het echter wenselijk om in te grijpen en een volk af te zwavelen.
3 Acuut bijenverlammingsvirus (ABPV)
Het acute bee paralysis virus is een RNA-virus in te delen bij picornavirussen. Het maakt deel uit van de familie van de Dicistroviridae, waartoe ook het Israëli acute paralysis virus en het Kashmir bee virus behoren. Alle drie virussen behoren tot het geslacht Aparavirus en alle drie worden deze virussen geassocieerd met varroa. Het acuut bijenverlammingsvirus (ABPV) is een vrij veel voorkomende infectiebron onder bijen, die bij veel volken tot ziekte leidt. Soms wordt het gevonden in blijkbaar gezonde volken. ABPV wordt via het voedersap door besmette maar symptoomloze werksters overgedragen op de larven. Er is ook transmissie via de besmette varroamijten naar de larven en de poppen. het acute bee paralysis virus leidt sneller tot de dood van de geïnfecteerde bijen dan bij CBPV het geval is. Iedere geïnfecteerde pop sterft voor dat ze uit de cel kan komen.
Kenmerken of symptomen van ABPV
- Zwak trillende bijen op de vliegplank, voor de kast en op de raten in de kast.
- Dode bijen en krabbelaars op de grond voor de kast.
- Gezwollen buiken bij de werkbijen.
- Snel massaal uitvallen van bijen.
Echte behandeling is er niet. Varroapreventie is belangrijk. Een gecontamineerd volk moet worden opgeruimd.
4 Zakbroedvirus (SBV)
Het zakbroedvirus (Morator aetatulae) is een RNA-virus in te delen bij de picornavirussen. Het veroorzaakt zakbroedziekte bij de honingbij. Het was in 1913 het eerste bijenvirus wat ontdekt werd. Inmiddels zijn is het genoom van het virus veranderd. Het virus tast in de eerste plaats het broed aan. De aangetaste larven liggen met gestrekte rug en hun kop naar boven gebogen. Ze verkleuren via lichtgeel naar donkerbruin. Poppen of larven, die met een pincet uit de cellen gehaald worden zitten opgesloten in een vliesachtig zakje. In sommige cellen ziet men op de bodem een soort bruin gekleurde schub liggen. De schub lijkt op een schuitje. Er is net als bij AVB of EVB een hagel patroon van lege cellen te zien, maar de typische geur ontbreekt.
Het virus is vooral te vinden in vet- spier- en tracheeëncellen van de larven en in het zenuwweefsel en in de voedersapklieren van de bijen. De larven vervellen niet goed. Door de aanwezigheid van het virus in de zenuw- en hersencellen vertonen de bijen een afwijkend, bijvoorbeeld agressief gedrag. De ziekte kan worden vastgesteld via labonderzoek.
Zakbroekvirusziekte treedt vooral op in het voorjaar. De besmetting is oraal of via direct contact. Via voedersap geeft de voedster het door aan de larven, terwijl de poetsers het virus bij het poetsen van de cellen verspreiden. De witte aangetaste larven zijn besmettelijk. Ook kan de imker het virus verspreiden via raampjes, die verplaatst worden. Via roverij kunnen de bijen de ziekte in een ander volk overbrengen. In 2008 werden in Nederland 170 imkers bezocht en van 850 volken monsters genomen en onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat 43 % van de volken met zakbroed was besmet. Belangrijk is dat het virus vooral ziekmakend is als er andere factoren spelen zoals slechte voedselvoorziening, onderbroken aanvoer van voer of ernstige besmetting met mijten.
Kenmerken of symptomen van SBV
- Aangetast broed, met larven en poppen die gestrekt met de kop naar boven liggen
- Broed wat met pincet verwijderd word zit in een zakje
- Verkleuring van broed via geel naar bruin
- Bruine schubben in sommige cellen
- Hagelschotpatroon in het broed, zonder typische geur
- Agressief gedrag werksters
- Vertraagde ontwikkeling van het volk.
Bestrijding van de ziekte kan indien nog weinig uitgebreid, vrij eenvoudig worden gedaan door het besproeien van de raten met suikerwater, zo wordt poetsgedrag gestimuleerd. Indien de ziekte uitgebreid aanwezig is, moeten de bijen op kunstraad gezet worden en met suikeroplossing gevoerd worden. Het vervangen van de koningin kan ook tot verbetering leiden.
4 Zwarte Koninginnecelvirus (BQCV)
Het zwarte koninginnecelvirus of black queen cel virus is een RNA-virus dat behoort tot de familie van de Dicistroviridae. BQCV valt onder het geslacht Cripavirus. Het BQCV tast specifiek de doppen van de koninginnelarven aan, zelden ook werksterbroed. De doppen zijn klein en lopen niet goed uit. Soms zien we door de wand iets zwarts. In de cel zit een lichtgele larf, soms ook een zakje. Bij indrogen wordt de larve zwart. De binnenzijde van de cel kleurt vaak ook zwart. De besmetting van de volwassen bijen heeft mogelijk te maken besmetting van de middeldarm door Nosemasporen. De aangetaste wand is kwetsbaar voor het virus dat kan binnendringen. De besmetting van de koninginnenlarven gaat oraal via het voedersap. Verzwakking van het volk door varroa kan het volk vatbaarder maken voor BQCV.
Kenmerken of symptomen van BQCV
- Te kleine koninginnedoppen.
- Lichtgele larven, soms ineen zakje.
- Ingedroogde zwarte larven of poppen.
- Aanwezigheid van nosema.
Het virus komt weinig voor en is niet erg ziekteverwekkend. Bestrijding kan slechts via het aanpakken van nosema- of varroabesmetting. Vooral telers van koninginnen hebben last van het BQCV.