De bij is veel ouder dan de mens. Blijkens fossielen ontstonden een aantal bijensoorten 80 miljoen jaar geleden tijdens het late Krijt. Het waren solitaire, sociale en angelloze bijensoorten. Tijdens het Eoceen, 55 -34 miljoen jaar geleden, dus midden in het tertiair ontstonden de hommel en de honingbij.
Gedurende het vroege neolithicum vanaf 10.000 v.C. waren de meeste mensen nog jagers en verzamelaars. Het zijn nomaden die geen permanente vestigingen hebben. Toch ontstaat er in Mesopotamië bij de Eufraat en de Tigris en in Zuidwest Azië bij de Jangtse en de Gele rivier de eerste landbouwgebieden met boeren die geleidelijk aan dorpen en later steden vormen. Jericho ontstond circa 7000 v.C. Buiten deze gebieden bleven de mensen vooral nomaden. De grottekening in Bicorp in de Cuevas de Araña bij Valencia is minstens 7000 jaar oud en laat een honingjager zien, die mogelijk met lianen naar boven is geklommen om de honing te verzamelen. Een mooi voorbeeld van de vroegste vormen van imkeren door verzamelaars uit de late steentijd. Vergelijkbare primitieve rotstekeningen uit het neolithicum werden gevonden in India, KwaZulu Natal, Zimbabwe en Australië.
De vroegste bijenwoningen zijn al ontstaan bij de verzamelaars die leerden dat de ruimte waarin bijen de honing verzamelden een bepaalde inhoud hadden. Er ontstonden buizen van schors die aan de uiteinden waren afgesloten, waarbij aan de onderzijde een gat geboord was. Deze buizen werden in de bomen gehangen. Zo ontstonden de woudimkers. Eeuwenlang heeft ze een grote rol gespeeld. In Engeland vond men de laatste woudimker in 1885. In Polen, de Baltische staten en Wit-Rusland wist de woudimkerij zich nog tot ver in de 19e eeuw te handhaven.
Foto door Cayambe – own work, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=83723869
De bij had in de Bronstijd in de Cycladische, Minoïsche en later Myceense culturen niet alleen betekenis als honingproducent, maar had ook een religieuze betekenis. Het heilige insect legt de brug tussen de wereld van de levenden en de onderwereld. Binnen de Cycladische en de Minoïsch-Myceense cultuur werden vooral vrouwelijke goden vereerd zoals de Cycladische dolen of de Minoïsche Potnia, die de mogelijk een voorganger is van Demeter en Artemis. Potnia is de meesteres van de dieren en de bij was een symbool aan haar verbonden. Priesteressen van Potnia werden Melissa genoemd, evenals als die van Demeter en Artemis. In de mythologie rond de godin Demeter (Ceres) komen we ook de bij tegen. Deze godin van de landbouw en vruchtbaarheid, die haar dochter Persephone een derde van het jaar moet missen, omdat deze naar haar echtgenoot Hades, de god van de onderwereld gaat. Gedurende de vier wintermaanden rouwt Demeter en is de natuur kaal en zijn de gewassen verdwenen. Demeter was door een vrouw Melissa gesteund, Deze vrouw bewaarde de geheimen van de godin met standvastigheid, zelfs toen andere vrouwen haar in stukken scheurden. Als dank liet Demeter uit het lichaam van Melissa de bijen ontstaan, de wereld de honing zouden brengen. Ook hier raakt de bij aan het thema wereld-onderwereld. Een mooie uitbeelding van twee bijen zien we terug bij de gouden hanger voor en halsketting gevonden bij Malia op Kreta. Deze hanger wordt gedateerd rond 1700 v C. In Mycene werden voorname personen begraven in koepelgraven, die de vorm van een bijenkorf hadden, de zogenaamde tholosgraven. De beroemdste zijn de Schatkamer van Atreus en het Graf van Clytemnestra.
In Egypte en op de Griekse eilanden werden voor de honingwinning bijenkasten vervaardigd uit leem ontwikkeld. Een mooi voorbeeld van het imkeren tijdens het Nieuwe Rijk in Egypte tijdens de 26e dynastie werd gevonden in Luxor. Het is een muurschildering uit de graftombe van Rekhmire uit de regeringsperiode van Thutmosis III (1479 – 1425 v.C.). Hierop zijn opgestapelde lemen korven te zien waarbij een knielende man raten weghaalt en een staande man rook maakt. Hierboven is een man te zien die verzamelde honing in een vat stort. Ook Hebreeuwse geschriften vermelden honingwinning en honinggebruik. Zo adviseert Jacob, die rond 1700 V.C. moet hebben geleefd, zijn zoons honing mee te nemen als ze hun broeder Josef in Egypte gaan bezoeken. Zo eet Simson honing uit een karkas van een leeuw, waarin zich een zwerm bijen bevond.
Bij de Grieken schreef Aristoteles rond 343 v. C. Historia Animalium, waarin aandacht besteed wordt aan bijen en wat later De Generatione Animalium, over de voortplanting. In beide werken wordt aandacht besteed aan bijen, via eigen bevindingen en ideeën, maar vooral via verzamelen van gegeven van anderen. Voor Aristoteles waren de bijen heilig; ze kwamen vanuit de hemel tot ons, want over hun voortplanting kan hij niets ontdekken. Hij kende al negen soorten bijen. Voor de honingbij zag hij al drie typen: de werkster, de dar en de koning (want een koningin zou niet kunnen, omdat die als vrouw geen wapens heeft). Wel meldt hij dat sommigen spreken van een moederbij. De darren zijn in feite indringers, domme creaturen, die geen wapens hebben en die worden verjaagd bij de darrenslag. Aristoteles kent drachtplanten die de voorkeur van bijen hebben. Hij weet hoeveel honing een imker mag verwachten. Hij weet ook dat een volk wat veel geluid maakt in een goed conditie is. Volgens Aristoteles zijn wespen en schapen vijanden van de bij.
De Romeinen hebben bij hun bijenteelt veel overgenomen van de Grieken. Hoewel ze veel praktische waren ingesteld, bleef er aan de bij iets goddelijks kleven. Een aantal Romeinse schrijvers verdiepten zich in Griekse schrijvers en filosofen zoals Homerus, Pythagoras, Plato en Aristoteles en daarnaast in de Epicuristen en de Stoa. Lucretius (99 -55 v.C.) was dichter en filosoof en aanhanger van het epicurisme een stroming waarbij waarneming de kennisbron is en waarbij het hoogste doel is om ataraxie, een innerlijke rust op te bouwen. De wereld is opgebouwd uit atomen die geen specifiek doel dienen. De ziel is verbonden met het lichaam en dus sterfelijk. In zijn leerdicht De Rerum Natura verklaart Lucretius alles als ontstaan uit de atomen. Hij was erg populair bij de Romeinse elite. Zo beïnvloedde hij ook Vergilius (70-19 v.C.), die als schrijver, dichter en filosoof een belangrijke plek bij de Romeinen inneemt. Naast zijn gedichten en de Aeneas, schreef hij over het boerenbedrijf en daarbij over bijen. Vergilius was opgegroeid op de boerderij van zijn vader. Zijn De Georgica (over de landbouw) is vertaald door Marguerite Prakke in het boek “Vergilius Bijentuin”. Vergilius geeft aanwijzingen hoe bijen gehouden moeten worden, waar de korven gezet moeten worden, hoe honing makkelijker geoogst wordt met rook. welke planten of bomen van belang zijn. Hij kent de raten, de was en de kleefstof. Hij neemt veel van Aristoteles over zo zijn er koningen, die met bijen kunnen uitzwermen om oorlog te voeren. De bijen hebben hun deugd van Jupiter. De bijen vliegen minder als het regent. Bijen kunnen ziek worden, waarbij men ze moet behandelen met kruiden. Vergilius heeft eeuwenlang zijn invloed laten gelden met zijn werk over bijen. Andere Romeinse schrijvers over bijen zijn Varro, Columella en Plinius.
- Crane, E. (1999 ) The world history of beekeeping and honey hunting. Abingdone: Routlegge, Taylor and Francis Group.
- Malcolm Fraser, H. (1960) Die Geschichte der Bienenzucht In A. Büdel, & E. Herold (Ed),Biene und Bienenzucht (pp 238-243) München: Ehrenwirth Verlag.
- Prakke, M. (2016) Vergilius‘ bijentuin. Goedereede, Uitgeverij Natuurmedia
- Terwen, J.L. (1856) Handwoordenboek der mythologie of fabelkunde van alle volken, voor instituten, gymnasiën en huiselijk gebruik. Amsterdam: G.M. van Gelder.
- Wikipedia. Bij (mythologie). Retrieved October 20, 2021, from https://nl.wikipedia.org/wiki/Bij_(mythologie)